Erkende Papegaaienopvang
Vogelgriep of vogelpest of pluimveepest
Deze ziekte is vanaf 1890 bekend en werd toen vogelpest genoemd. In 1955 werd aangetoond dat het gaat om een Influenzavirus. Er zijn drie verschillende groepen influenzavirussen: Influenza A, B en C. Groep A is van belang bij dieren/vogels. Influenza B en C zijn hoofdzakelijk een probleem bij de mens en zijn verantwoordelijk voor de jaarlijkse uitbraken van griep.
Er zijn honderden varianten van Influenza A virussen. Er vinden voortdurend veranderingen plaats binnen de groep. De diersoort/mens kan daardoor voortdurend gevoelig zijn voor een Influenzabesmetting omdat er geen afweer bestaat tegen de nieuwe variant. Dit fenomeen is bekend bij het griepvirus bij de mens en verklaart ook waardoor er elk jaar opnieuw een griepepidemie speelt, veroorzaakt door een andere variant dan het vorige jaar. Vanwege deze problematiek wordt er elk jaar een nieuw vaccin voor de mens geproduceerd om de risicogroepen te beschermen tegen de nieuwe variant.
Bij Influenza A wordt er van uit gegaan dat vooral watervogels als reservoir een rol spelen. Er is tot op heden nog onvoldoende informatie over de aanwezigheid van Influenza A virus bij siervogels/papegaaien/parkieten enz. Er wordt van uit gegaan dat alle mogelijke vogelsoorten, ongeacht de leeftijd, gevoelig zijn voor het Influenza virus. De mate waarin er ziekteverschijnselen of sterfte zal optreden hangt daarbij wel af van de vogelsoort en de virulentie (= de aard van het virus). Veel Influenza A virussen zijn ziekteverwekkend bij een bepaalde soort maar vormen tegelijkertijd geen probleem voor andere soorten.
Bij de uitbraak in Nederland van enige jaren geleden gaat het duidelijk om een variant waarvoor pluimvee gevoelig is. Volgens de wet vallen hoenderachtigen, watervogels en voor consumptie gehouden duiven onder pluimvee. Het is bekend dat als mensen in een sterk besmette binnenomgeving werken, er irritatie kan optreden van het oogslijmvlies. Het gaat daarbij normaal gesproken om een onschuldige aandoening die vanzelf zal genezen.
Ziekteverschijnselen bij vogels De verschijnselen kunnen variëren van milde tot ernstige ademhalingsproblemen, sloomheid, verlies van eetlust, diarree, onderhuidse vochtophopingen, afwijkingen van het zenuwstelsel, verminderde eiproduktie (kippen/eenden). Veel vogels kunnen in een periode van 2-3 weken herstellen. Er kan ook sprake zijn van grote sterfte waarbij de vogels binnen 1-2 dagen doodgaan veelal met inwendige bloedingen.
Het Influenza A virus is bij papegaaiachtigen gevonden zonder dat er ziekteverschijnselen aanwezig waren. Het is ook gevonden als oorzaak van ziekteverschijnselen met draainekverschijnselen, luchtwegproblemen, diarree en acute sterfte. Bij een groep experimenteel besmette grasparkieten (!) werd 58% van de vogels ziek en is 17% doodgegaan. Het ging daarbij om een virus wat was gevonden bij zieke grasparkieten. Grasparkieten in een goede conditie kregen geen ziekteverschijnselen. Bij een ander onderzoek bleken eenden, ganzen en duiven ongevoelig te zijn voor een Influenza A virus dat ernstige ziekteverschijnselen gaf bij kippen en kalkoenen.
Verspreiding De belangrijkste verspreiding gaat via de ontlasting of uitscheiding vanuit de luchtwegen. De incubatietijd is de periode tussen het moment van de besmetting en de eerste ziekteverschijnselen. Deze incubatietijd kan variëren van enkele uren tot enkele dagen, afhankelijk van de aard van het virus en de gevoeligheid van de vogel. Bij vogels die in contact komen met het virus hoeven er geen ziekteverschijnselen op te treden. De vogel kan vervolgens fungeren als gastheer van het virus en het op die manier verspreiden.
In Italië is het Influenzavirus al enkele jaren actief binnen de pluimveehouderij. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat een dergelijk virus een keer in Nederland opduikt. Dat had theoretisch al veel eerder kunnen gebeuren. Het bijzondere van de situatie in Nederland is dat we in Nederland een extreem intensieve pluimveehouderij hebben met gebieden waar miljoenen kippen binnen een kleine straal worden gehouden onder veelal kiponvriendelijke omstandigheden. Krijgt zo’n ziektemakend virus binnen een dergelijke situatie een kans, dan is er sprake van een uit de hand gelopen situatie. Zonder behandelingsmogelijkheid en met een beleid waarbij niet wordt geënt is het scenario voorspelbaar.
Er is nog onvoldoende informatie over de rol van vogels in de natuur als het gaat om de verspreiding van het virus. Daar wordt tot op heden alleen maar over gespeculeerd. Er kan echter vanuit gegaan worden dat Influenzavirussen bij vogels in de natuur over de hele wereld voorkomen. Er mag vanuit gegaan worden dat trekvogels en dan met name eenden een rol kunnen spelen bij de verspreiding. Bij experimentele besmettingen van eenden bleken eenden veelal geen ziekteverschijnselen te vertonen, terwijl het virus wel via de luchtwegen en via de ontlasting werd verspreid. Ook fazanten, patrijzen en kwartels kunnen een rol spelen bij de verspreiding. Er wordt van uit gegaan dat het overbrengen van vogels naar de mens als zeer zeldzaam moet worden beschouwd.
Het omgekeerde is bij een influenzavirus ook mogelijk. Dat wil zeggen dat tijdens een griepepidemie, mensen met griep oorzaak kunnen zijn van milde voorbijgaande luchtwegproblemen bij een gezelschapsvogel.
De belangrijkste verspreiding binnen de pluimveehouderij gaat via de intensieve onderlinge kontakten binnen de pluimveehouderij. We kunnen daarbij denken aan entploegen, schoonmaakploegen, vangploegen, vertegenwoordigers, adviseurs, dierenartsen, voerauto’s, mesttransporten enz.. De suggestie die vanuit de pluimveehouderij wordt gewekt dat de besmetting vooral zou worden verspreid via hobbydieren, kippen/eenden, is feitelijk misleidende informatie.
Diagnose De diagnose kan worden gesteld door het aantonen van het virus bij zieke of dode vogels in een laboratorium. Ook is het mogelijk om antistoffen aan te tonen in het bloed.
Differentieel diagnose De verschijnselen zoals we die zien bij Influenza virus A bij vogels kunnen ook worden veroorzaakt door andere infecties die luchtweg- of darmontstekingen veroorzaken zoals o.a. bacteriën, schimmels, chlamydia, mycoplasma, paramyxovirus, reovirus en varianten van herpesvirus.
Behandeling Er is geen specifieke behandeling mogelijk voor deze virusziekte. Bij virusziektes gaat het veelal om ondersteunende maatregelen ter verbetering van de conditie/weerstand. Zoals bij alle ziektes is de voeding, de huisvesting en de verzorging bepalend voor de mate waarin een probleem een kans krijgt. De aanpak (behandeling) bij een uitbraak met vogelpest in Nederland is het doodmaken = ruimen van de besmette dieren.
Preventie Bij virusinfecties zijn entingen de belangrijkste manier om een ziekte te voorkomen. Om deze reden worden kippen, honden, katten, kinderen preventief geënt tegen allerlei virusziektes. Door politieke overwegingen is het enten tegen het Influenzavirus niet toegestaan. De reden daarvan is dat het moeilijk is om middels bloedonderzoek onderscheid te maken tussen geënte dieren en dieren die besmet zijn met het virus. Dat betekent dat geënte dieren formeel als besmet worden beschouwd en dus moeten worden gedood. Een vergelijkbare situatie speelde ook tijdens de mond- en klauwzeeruitbraak.
In uitzonderlijke gevallen wordt vergunning gegeven om vogels te enten tegen het Influenzavirus. Er wordt dan gebruik gemaakt van een entstof vanuit Italië. Deze vergunning wordt bijvoorbeeld verleend aan dierentuinen om hoenders/watervogels te enten. Het zou voor de hand liggend zijn om toestemming te geven aan eigenaren van hobbydieren (eenden/kippen) om deze te enten omdat in een geënte populatie het virus uiteindelijk geen kans krijgt.
Als preventie wordt nu gekozen voor het massaal doodmaken van gezonde dieren in de hoop daarmee de verspreiding van het virus te voorkomen. Dat daarbij ook kippen, eenden, ganzen enz. worden doodgemaakt die als hobbydieren/gezelschapsdieren worden gehouden is een trieste zaak. Het is mogelijk om middels bloedonderzoek vast te stellen of deze dieren besmet zijn en een risico vormen. Die maatregel wordt niet genomen omdat voor de overheid de dieren die als hobbydier/gezelschapsvogels worden gehouden geen belang vertegenwoordigen.
Conclusie Vogelpest ofwel vogelgriep wordt veroorzaakt door een Influenzavirus dat over de hele wereld voorkomt bij vogels. Watervogels spelen vermoedelijk een rol bij de verspreiding. Er is geen entstof en er is geen behandeling beschikbaar. Een uitbraak bij een bepaalde vogelsoort hoeft geen consequenties te hebben voor andere vogelsoorten. Tentoonstellingen en vogelmarkten kunnen een probleem zijn voor wat betreft de verspreiding van het virus.
Voor de pluimveehouderij is vogel/pluimveepest een ramp. De pluimveehouderij heeft geen maatregelen genomen om een dergelijke ramp te voorkomen. Uitbraken van besmettelijke virusziektes zijn deels het gevolg van de manier waarop grote aantallen dieren binnen de bio-industrie worden gehouden. Aangezien het gaat om een zeer gemene variant van het Influenzavirus bij pluimvee is er alle reden voor dat het virus voor andere vogelsoorten geen echte bedreiging vormt. Feitelijk is het juister om bij de recente uitbraak te spreken over pluimveepest dan over vogelpest. Op dit moment is niet het Influenzavirus de grootste bedreiging voor vogels maar de overheid die een beleid voert waarbij massaal gezonde vogels worden doodgemaakt. Het grootste deel van de doodgemaakte dieren was niet besmet met het virus.
Eigenaren van hobbydieren ( kippen/watervogels) en daarmee de vogels zijn de dupe van het falend beleid van de overheid en van de georganiseerde pluimveehouderij. Eigenaren van siervogels, papegaaien en parkieten worden met misleidende informatie bang gemaakt en er wordt ten onrechte gesuggereerd dat vogels verantwoordelijk zijn voor de uitbraak en de verspreiding. Er is geen enkele reden voor paniek voor eigenaren/ kwekers van duiven, siervogels en/ of papegaaiachtigen.
Bron: Drs J. Hooijmeijer www.kliniekvoorvogels.nl Referentie Ritchie B.W.; Avian Viruses, Function and Control. Blz. 351-364
Door onderzoek is bewezen dat de oorzaak een virusziekte is. Dit virus veroorzaakt een besmettelijke ziekte bij veel soorten papegaaiachtigen. Papegaaien, kaketoes, ara’s, agaporniden en vele parkietensoorten zijn gevoelig voor PBFD.
Verschijnselen De meest opvallende uitwendige verschijnselen zijn de veerproblemen en de snavelafwijkingen. Verder is bekend dat het virus het afweersysteem van de vogels aantast, zodat de vogels gevoeliger zijn voor andere ziektes.
De problemen worden het meest gezien bij jonge dieren. Van deze ziekte is bekend dat vooral jonge, zich ontwikkelende dieren gevoelig zijn voor een besmetting. De eerste verschijnselen kunnen al naar voren komen tijdens de eerste ontwikkeling van de bevedering bij de jonge vogel. Ook kunnen de verschijnselen naar voren komen tijdens de eerste jeugdrui. Ook zijn er vogels, waarbij de afwijkingen pas na jaren zichtbaar worden.
De veerafwijkingen kunnen zich over het hele lichaam uitbreiden, maar kunnen ook beperkt blijven tot een gedeelte. Het kan hierbij deels gaan om de lichaamsbevedering. In veel gevallen zien we de afwijkingen beperkt tot de handpennen en de staartpennen. De afwijkingen komen in het algemeen symmetrisch voor. Er ontwikkelen zich afwijkende veren met stolsels in de schacht, verdikkingen en insnoeringen aan de basis van de schacht, waarbij de veren kunnen uitvallen. Verder kan de gehele structuur van de veren afwijkend zijn. Ook afwijkende pigmentatie van de bevedering kan een verschijnsel zijn bij besmette vogels.
Vooral bij kaketoes is opvallend dat de eerste verschijnselen kunnen beginnen bij de donsveren. Door het niet meer aanmaken van normale donsveren maakt de vogel onvoldoende poeder. Dit poeder is normaal de oorzaak van de matte, grijzige aanslag op de snavel bij een gezonde vogel. Bij PBFD kan opvallen dat de snavel glimmend zwart wordt door het ontbreken van dit poeder. Ook vooral bij kaketoes vinden we snavelmisvormingen met ernstige aantasting van het hoorn van de snavel met scheuren en ontstekingen. Er kan ook aantasting van de kwaliteit van de nagels optreden. Door de aantasting van het afweersysteem sterven de meeste vogels uiteindelijk aan verschillende infecties met bacteriën en/of schimmels.
De ervaring is, dat het merendeel van de vogels die verschijnselen vertonen binnen een periode van 1 tot 3 jaar sterven aan allerlei complicaties.
Verspreiding Het virus kan door huidschilfers, veerstof en ontlasting in de omgeving worden verspreid. Ouders kunnen jongen besmetten tijdens het voeren. Verder zijn er aanwijzingen dat het virus ook, door de pop, via het ei kan worden overgebracht.
Een groot probleem in de verspreiding is, dat er vogels zijn met een besmetting zonder uitwendige (klinische) verschijnselen. Deze zogenaamde dragers spelen een belangrijke rol bij de verspreiding van deze besmettelijke ziekte. Dit kan zowel gaan om volwassen vogels als om jonge vogels die nog geen verschijnselen vertonen.
Incubatieperiode De kortste periode tussen een besmetting en uitwendige verschijnselen, (= de incubatieperiode) is 22-25 dagen. De maximale periode is niet bekend. Er is een geval van een kaketoe, die ruim twintig jaar solitair als huisvogel was gehouden en vervolgens in een ruiperiode verschijnselen ging vertonen. Bij nestjongen kan de ziekte een sneller verloop hebben dan bij volwassen vogels. Jonge vogels zijn het meest gevoelig voor de besmetting. Tijdens de veeraanmaak van de jongen kunnen de afwijkingen al binnen enkele weken zichtbaar zijn.
Diagnose De diagnose is te stellen op grond van de uitwendige verschijnselen, weefselonderzoek en bloedonderzoek. De uitwendige verschijnselen kunnen in veel gevallen al duidelijk aangeven in welke richting we moeten zoeken. In Nederland bestaat de mogelijk om van afwijkingen weefselonderzoek te laten doen. Hierbij wordt door de vogel(dieren)arts, in formaline gefixeerd, veer- en huidmateriaal opgestuurd naar de vakgroep pathologie, afdeling bijzondere dieren van de faculteit voor diergeneeskunde in Utrecht. Met dit weefselonderzoek kunnen typische insluitlichaampjes in de cellen worden gevonden, bewijzend voor de ziekte. Een beperking van dit onderzoek is, dat alleen vogels met afwijkingen in aanmerking komen voor dit onderzoek. In Amerika is daarom een test ontwikkeld om door middel van bloedonderzoek aan te tonen of de vogel besmet is met het virus (vergelijkbaar met de Aids-test). Hierbij kunnen ook vogels worden getest die (nog) geen afwijkingen vertonen. Deze test is in het najaar van 1993 beschikbaar gekomen in Engeland.
Behandeling Zoals bij alle virusziektes zijn er geen specifieke medicijnen om de ziekte te behandelen. Er kunnen ondersteunende maatregelen genomen worden en de complicaties kunnen worden behandeld. Uiteindelijk zijn de kansen op herstel vrijwel te verwaarlozen en is er een reële kans dat vogels drager blijven. Hiermee kunnen deze vogels verder voor verspreiding van de ziekte zorgen. In enkele grote bestanden in Amerika kon men uiteindelijk vrij komen van de ziekte door, gedurende enkele jaren, het toepassen van een zeer strenge selectie. Vogels met verschijnselen en vogels die hiermee in contact geweest waren, werden geëuthanaseerd. Ook in de Nederlandse situatie zal, in de meeste gevallen, euthanasie de enige verstandige beslissing zijn. De ontwikkeling van een entstof kan hierin verandering brengen, omdat gevaccineerde dieren geen risico meer lopen.
Preventie Zoals bij alle virusziektes, is de enige goede preventie te verwachten van een entstof. In Amerika zijn al experimentele ervaringen met een entstof opgedaan. Deze ervaringen lijken gunstig. Het zal vermoedelijk nog wel jaren duren voordat wij van deze ontwikkelingen kunnen profiteren.
In de toekomst kunnen vogels door middel van de bloedtest worden onderzocht. Dit zowel bij de aankoop van nieuwe vogels als om te onderzoeken in hoeverre er dragers in een bestand aanwezig zijn.
Actuele preventieve maatregelen * Bij een aankoop zeer bewust weten van wie een vogel wordt gekocht. De aankoop van vogels met een onbekende achtergrond, is in veel opzichten een groot risico. * Een langdurige quarantaine periode, waarbij vogels met name in een ruiperiode kritisch onderzocht moeten worden. Vooral jonge vogels moeten de eerste 2 jaar herhaaldelijk worden onderzocht tijdens de veeraanmaak. * Het realiseren van huisvesting waarbij stofvorming en -verspreiding zoveel mogelijk beperkt worden. Vogels in buitenvluchten leveren een minder groot risico op dan vogels in binnenverblijven. Volières en vogelverblijven moeten zoveel mogelijk gescheiden zijn waarbij binnenverblijven over een goede ventilatie en afzuiging moeten beschikken. * De handel in babypapegaaien moet aan banden worden gelegd. Het bij elkaar brengen van jonge vogels vanuit verschillende (onbekende) achtergronden moet worden verboden. Deze baby’s zijn extra gevoelig voor een besmetting en kunnen tegelijkertijd deze virusziekte gemakkelijk verspreiden.
Differentiaal diagnose Een differentiaal diagnose is een overzicht van verschillende ziektes, waarvan de verschijnselen met elkaar overeen komen. Het gaat hierbij vooral om aandoeningen van de huid en de bevedering. Niet elke huid-, snavel- en veerafwijking wordt veroorzaakt door PBFD.
Enkele voorbeelden: – stokrui waarbij vogels in korte tijd onevenredig veel veren verliezen – verenplukkerij of anderszins beschadigde bevedering – ruistoornissen met afwijkende bevedering door langdurige voedingsfouten – chronische ziektes en vergiftigingen die uiteindelijk afwijkende bevedering kunnen veroorzaken – polyfollikulosis bij agaporniden en grasparkieten met kaalheid, jeuk en afwijkende veervorming – kruiperziekte, een virusziekte met stoornissen in de aanmaak van vleugelpenen en staartpennen – papovavirusinekties die bij jonge papegaaien, kaketoes en ara’s ontwikkelingsstoornissen kunnen veroorzaken – huidontstekingen door bacterie- en/of schimmelinfecties die veerafwijkingen kunnen veroorzaken.
bron: drs J. Hooimeijer
Papegaaienziekte kent verschillende namen: psittacose, ornithosis en chlamydiosis. De verwekker is een chlamydia. Er zijn meerdere soorten chlamydia bekend als ziekteverwekkers. De bekendste zijn: Chlamydia Psittaci, Chlamydia Trachomatis en Chlamydia Pneumoniae.
Chlamydia bij de mens Chlamydia Psittaci is de verwekker die bij vogels en zoogdieren voorkomt. De mens kan besmet raken via de vogels maar ook via zoogdieren zoals koeien, schapen, katten enz.. Chlamydia Trachomatis en Chlamydia pneumoniae komen niet bij vogels voor, maar wel als ziekteverwekkers bij de mens. Chlamydia Trachomatis kan bij de mens een oogziekte veroorzaken en is verder een van de meest voorkomende seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA). Chlamydia Pneumoniae kan bij de mens longontsteking veroorzaken.
Bij alle drie de Chlamydiabesmettingen wordt wel gesproken van Chlamydiosis. Bij het onderzoek in het ziekenhuis bij een verdenking van een Chlamydia besmetting bij de mens, wordt een test gebruikt die geen onderscheid maakt tussen de verschillende Chlamydia’s. Ten onrechte wordt er dan ook gemakkelijk gesuggereerd dat vogels verantwoordelijk zijn voor alle Chlamydia besmettingen bij de mens. Dit wordt extra in de hand gewerkt als gesproken wordt van Papegaaienziekte. Verschijnselen bij de mens kunnen lijken op gewone griepverschijnselen. Er kan sprake zijn van (wisselende) koorts met hoge pieken, spierpijnen, vermoeidheid, hoesten en hoofdpijn. Er kunnen allerlei complicaties optreden als er niet tijdig wordt behandeld. In tegenstelling tot griep is deze ziekte goed te behandelen.
Chlamydia bij vogels Chlamydia Psittaci komt bij vogels in de vrije natuur voor zonder dat er sprake hoeft te zijn van ziekteverschijnselen. Een besmette vogel zonder ziekteverschijnselen wordt een drager genoemd. Een drager kan wisselend de besmetting verspreiden. Bij een onderzoek onder koolmezen is gebleken dat een groot percentage van de onderzochte koolmezen besmet was met Chlamydia Psittaci. Ook bij eenden en duiven is het geen uitzondering dat er sprake is van een Chlamydia Psittaci besmetting zonder uitwendige ziekteverschijnselen. Bij vogels anders dan papegaaiachtigen wordt er veelal gesproken over Ornithosis. De benaming Papegaaienziekte is dan ook feitelijk een verkeerde naam, omdat wordt gesuggereerd dat papegaaien altijd de oorzaak zijn van de ziekte en dat is niet correct.
Binnen de papegaaiachtigen zijn ook weer grote verschillen in gevoeligheid voor besmetting. Australische kaketoes zijn er nauwelijks gevoelig voor terwijl Australische neophemaparkieten er zeer gevoelig voor zijn. Verschijnselen die verwacht kunnen worden zijn afhankelijk van veel factoren: de vogelsoort, klimatologische omstandigheden, de sterkte van de besmetter, de weerstand en de conditie van de vogel, de mate van stress, de huisvesting, de hoeveelheid circulerende smetstof. De verspreiding gaat vooral via zwevend stof. Opgedroogde ontlasting speelt daarbij een grote rol.
De diagnose wordt gesteld door middel van bloedonderzoek, bij voorkeur in combinatie met een uitstrijkje van de cloaca. Vanzelfsprekend is een sectie op een dode vogel van groot belang om daarmee de ziekte te kunnen aantonen of uitsluiten.