PBFD Snavel- en veerrotziekte

Hoe kunnen we helpen?

Snavel- en veerrotziekte is een ziekte die al vele jaren bij papegaaiachtigen is onderkend. De aandoening is voor het eerst in 1975 in Australië beschreven bij Oranjekuifkaketoes. De ziekte is, vanwege het voorkomen bij deze kaketoes, jarenlang Sulfur Crested Syndrome genoemd. In de loop van de jaren bleek de ziekte bij ongeveer 40 soorten papegaaiachtigen voor te komen. De naam is daarom veranderd omdat het niet alleen een kaketoeziekte is. De nieuwe naam is Psittacine Beak and Feather Disease (PBFD) oftewel Snavel- en Veerrotziekte bij Papegaaiachtigen.

 

Door onderzoek is bewezen dat de oorzaak een virusziekte is. Dit virus veroorzaakt een besmettelijke ziekte bij veel soorten papegaaiachtigen. Papegaaien, kaketoes, ara’s, agaporniden en vele parkietensoorten zijn gevoelig voor PBFD.

 

Verschijnselen
De meest opvallende uitwendige verschijnselen zijn de veerproblemen en de snavelafwijkingen. Verder is bekend dat het virus het afweersysteem van de vogels aantast, zodat de vogels gevoeliger zijn voor andere ziektes.

 

De problemen worden het meest gezien bij jonge dieren. Van deze ziekte is bekend dat vooral jonge, zich ontwikkelende dieren gevoelig zijn voor een besmetting. De eerste verschijnselen kunnen al naar voren komen tijdens de eerste ontwikkeling van de bevedering bij de jonge vogel. Ook kunnen de verschijnselen naar voren komen tijdens de eerste jeugdrui. Ook zijn er vogels, waarbij de afwijkingen pas na jaren zichtbaar worden.

 

De veerafwijkingen kunnen zich over het hele lichaam uitbreiden, maar kunnen ook beperkt blijven tot een gedeelte. Het kan hierbij deels gaan om de lichaamsbevedering. In veel gevallen zien we de afwijkingen beperkt tot de handpennen en de staartpennen. De afwijkingen komen in het algemeen symmetrisch voor. Er ontwikkelen zich afwijkende veren met stolsels in de schacht, verdikkingen en insnoeringen aan de basis van de schacht, waarbij de veren kunnen uitvallen. Verder kan de gehele structuur van de veren afwijkend zijn. Ook afwijkende pigmentatie van de bevedering kan een verschijnsel zijn bij besmette vogels.

 

Vooral bij kaketoes is opvallend dat de eerste verschijnselen kunnen beginnen bij de donsveren. Door het niet meer aanmaken van normale donsveren maakt de vogel onvoldoende poeder. Dit poeder is normaal de oorzaak van de matte, grijzige aanslag op de snavel bij een gezonde vogel. Bij PBFD kan opvallen dat de snavel glimmend zwart wordt door het ontbreken van dit poeder. Ook vooral bij kaketoes vinden we snavelmisvormingen met ernstige aantasting van het hoorn van de snavel met scheuren en ontstekingen. Er kan ook aantasting van de kwaliteit van de nagels optreden. Door de aantasting van het afweersysteem sterven de meeste vogels uiteindelijk aan verschillende infecties met bacteriën en/of schimmels.

 

De ervaring is, dat het merendeel van de vogels die verschijnselen vertonen binnen een periode van 1 tot 3 jaar sterven aan allerlei complicaties.

 

Verspreiding
Het virus kan door huidschilfers, veerstof en ontlasting in de omgeving worden verspreid. Ouders kunnen jongen besmetten tijdens het voeren. Verder zijn er aanwijzingen dat het virus ook, door de pop, via het ei kan worden overgebracht.

 

Een groot probleem in de verspreiding is, dat er vogels zijn met een besmetting zonder uitwendige (klinische) verschijnselen. Deze zogenaamde dragers spelen een belangrijke rol bij de verspreiding van deze besmettelijke ziekte. Dit kan zowel gaan om volwassen vogels als om jonge vogels die nog geen verschijnselen vertonen.

 

Incubatieperiode
De kortste periode tussen een besmetting en uitwendige verschijnselen, (= de incubatieperiode) is 22-25 dagen. De maximale periode is niet bekend. Er is een geval van een kaketoe, die ruim twintig jaar solitair als huisvogel was gehouden en vervolgens in een ruiperiode verschijnselen ging vertonen. Bij nestjongen kan de ziekte een sneller verloop hebben dan bij volwassen vogels. Jonge vogels zijn het meest gevoelig voor de besmetting. Tijdens de veeraanmaak van de jongen kunnen de afwijkingen al binnen enkele weken zichtbaar zijn.

 

Diagnose
De diagnose is te stellen op grond van de uitwendige verschijnselen, weefselonderzoek en bloedonderzoek. De uitwendige verschijnselen kunnen in veel gevallen al duidelijk aangeven in welke richting we moeten zoeken. In Nederland bestaat de mogelijk om van afwijkingen weefselonderzoek te laten doen. Hierbij wordt door de vogel(dieren)arts, in formaline gefixeerd, veer- en huidmateriaal opgestuurd naar de vakgroep pathologie, afdeling bijzondere dieren van de faculteit voor diergeneeskunde in Utrecht. Met dit weefselonderzoek kunnen typische insluitlichaampjes in de cellen worden gevonden, bewijzend voor de ziekte. Een beperking van dit onderzoek is, dat alleen vogels met afwijkingen in aanmerking komen voor dit onderzoek. In Amerika is daarom een test ontwikkeld om door middel van bloedonderzoek aan te tonen of de vogel besmet is met het virus (vergelijkbaar met de Aids-test). Hierbij kunnen ook vogels worden getest die (nog) geen afwijkingen vertonen. Deze test is in het najaar van 1993 beschikbaar gekomen in Engeland.

 

Behandeling
Zoals bij alle virusziektes zijn er geen specifieke medicijnen om de ziekte te behandelen. Er kunnen ondersteunende maatregelen genomen worden en de complicaties kunnen worden behandeld. Uiteindelijk zijn de kansen op herstel vrijwel te verwaarlozen en is er een reële kans dat vogels drager blijven. Hiermee kunnen deze vogels verder voor verspreiding van de ziekte zorgen. In enkele grote bestanden in Amerika kon men uiteindelijk vrij komen van de ziekte door, gedurende enkele jaren, het toepassen van een zeer strenge selectie. Vogels met verschijnselen en vogels die hiermee in contact geweest waren, werden geëuthanaseerd. Ook in de Nederlandse situatie zal, in de meeste gevallen, euthanasie de enige verstandige beslissing zijn. De ontwikkeling van een entstof kan hierin verandering brengen, omdat gevaccineerde dieren geen risico meer lopen.

 

Preventie
Zoals bij alle virusziektes, is de enige goede preventie te verwachten van een entstof. In Amerika zijn al experimentele ervaringen met een entstof opgedaan. Deze ervaringen lijken gunstig. Het zal vermoedelijk nog wel jaren duren voordat wij van deze ontwikkelingen kunnen profiteren.

 

In de toekomst kunnen vogels door middel van de bloedtest worden onderzocht. Dit zowel bij de aankoop van nieuwe vogels als om te onderzoeken in hoeverre er dragers in een bestand aanwezig zijn.

 

Actuele preventieve maatregelen
* Bij een aankoop zeer bewust weten van wie een vogel wordt gekocht. De aankoop van vogels met een onbekende achtergrond, is in veel opzichten een groot risico.
* Een langdurige quarantaine periode, waarbij vogels met name in een ruiperiode kritisch onderzocht moeten worden. Vooral jonge vogels moeten de eerste 2 jaar herhaaldelijk worden onderzocht tijdens de veeraanmaak.
* Het realiseren van huisvesting waarbij stofvorming en -verspreiding zoveel mogelijk beperkt worden. Vogels in buitenvluchten leveren een minder groot risico op dan vogels in binnenverblijven. Volières en vogelverblijven moeten zoveel mogelijk gescheiden zijn waarbij binnenverblijven over een goede ventilatie en afzuiging moeten beschikken.
* De handel in babypapegaaien moet aan banden worden gelegd. Het bij elkaar brengen van jonge vogels vanuit verschillende (onbekende) achtergronden moet worden verboden. Deze baby’s zijn extra gevoelig voor een besmetting en kunnen tegelijkertijd deze virusziekte gemakkelijk verspreiden.

 

Differentiaal diagnose
Een differentiaal diagnose is een overzicht van verschillende ziektes, waarvan de verschijnselen met elkaar overeen komen. Het gaat hierbij vooral om aandoeningen van de huid en de bevedering. Niet elke huid-, snavel- en veerafwijking wordt veroorzaakt door PBFD.

 

Enkele voorbeelden:
– stokrui waarbij vogels in korte tijd onevenredig veel veren verliezen
– verenplukkerij of anderszins beschadigde bevedering
– ruistoornissen met afwijkende bevedering door langdurige voedingsfouten
– chronische ziektes en vergiftigingen die uiteindelijk afwijkende bevedering kunnen veroorzaken
– polyfollikulosis bij agaporniden en grasparkieten met kaalheid, jeuk en afwijkende veervorming
– kruiperziekte, een virusziekte met stoornissen in de aanmaak van vleugelpenen en staartpennen
– papovavirusinekties die bij jonge papegaaien, kaketoes en ara’s ontwikkelingsstoornissen kunnen veroorzaken
– huidontstekingen door bacterie- en/of schimmelinfecties die veerafwijkingen kunnen veroorzaken.

 

bron: drs J. Hooimeijer