Besmettingsgevaar

Hoe kunnen we helpen?

Als het gaat om besmettelijke ziektes is het goed om je te realiseren dat het in aanraking komen met een besmettelijke ziekte niet betekent dat elk mens of elk dier ziek wordt dan wel dood gaat. Bij besmettelijke ziektes zijn er altijd dieren/mensen die, ondanks contact met de bacterie, de parasiet of het virus, geen ziekteverschijnselen ontwikkelen.

 

Het bekendste voorbeeld is het griepvirus bij de mens. Griep wordt veroorzaakt door een influenzavirus. Bij de mens zijn er weinig ziektes zo besmettelijk als de jaarlijkse griepepidemie. Als er tijdens een griepuitbraak 15% van de mensen ziekteverschijnselen gaat vertonen, is er sprake van een grote epidemie. Van deze 15% kan een klein percentage zelfs door het griepvirus overlijden. Het betekent tegelijkertijd dat 85% van de mensen blijkbaar geen of nauwelijks verschijnselen vertonen. Als we bedenken dat influenzavirusinfecties als zeer besmettelijk moeten worden beschouwd, is het opmerkelijk en geruststellend dat uiteindelijk slechts een kleine minderheid ziek wordt terwijl 100% in contact komt met het virus.

 

Mate van besmettelijkheid
Er zijn veel factoren die het besmettingsgevaar beïnvloeden. De kans op besmetting is groter, wanneer het dier/de mens kwetsbaar is voor de besmettelijke ziekte. Er is sprake van een verschil in weerstand tussen dieren/mensen. Dit verschil kan een erfelijke achtergrond hebben. De mate van de besmettelijkheid verschilt per ziekte en wordt mede bepaald door de manier waarop het virus wordt overgedragen. Zo wordt bijvoorbeeld door iemand die griep heeft bij hoesten een wolk met virus in de omgeving verspreid waarbij het virus kan worden ingeademd. Het HiV /AIDS-virus daarentegen wordt overgebracht via direct (seksueel) contact, via wondjes of via een bloedtransfusie. Het influenza/griepvirus is daardoor veel besmettelijker dan het HiV/AIDS virus.

 

Sommige virussen zijn meer in staat om mensen/dieren te besmetten dan andere. Dat wordt de pathogeniciteit genoemd. Het ene virus is gemener dan het andere. Elk jaar hebben we te maken met een andere influenzavariant. De Spaanse griep heeft destijds miljoenen mensen het leven gekost. Daarnaast blijft het ene virus veel langer in leven dan het andere en kan langer in de omgeving blijven circuleren. Virussen zijn afhankelijk van levende cellen om zich te kunnen vermenigvuldigen. Sommige virussen kunnen in de omgeving, buiten het dier/de mens een periode in leven blijven.

 

De mate waarin er bij mens of dier problemen zijn ten aanzien van een verminderde conditie, stress en andere ongunstige omgevingsfactoren speelt ook een rol. Dit wordt mede bepaald door een verschil in gevoeligheid tussen verschillende leeftijden. Talloze ziektes krijgen wel een kans bij jonge dieren/mensen, terwijl de volwassen dieren/mensen geen risico lopen. Daarbij kunnen de volwassen dieren/mensen wel als verspreider/drager fungeren. Snavel- en Veerrotziekte komt bijvoorbeeld vooral voor bij jonge , opgroeiende papegaaien/parkieten.

 

Kijken we naar het Circovirus, als veroorzaker van PBFD = Snavel- en Veerrotziekte, dan zien we dat allerlei factoren een rol spelen bij de mate van de besmettelijkheid. Er zijn grote verschillen tussen verschillende soorten en binnen een soort tussen de verschillende individuen. Er is duidelijk sprake van een extra gevoeligheid bij jonge vogels.
De ervaringen met PBFD binnen kweekbestanden laten zien dat de besmettelijkheid in alle opzichten meevalt. In de praktijk zijn er duidelijke verschillen tussen bestanden waarbij de vogels volledig binnen worden gehuisvest ten opzichte van bestanden waarbij de vogels beschikken over buitenvolières. Het is geen uitzondering dat jonge vogels verschijnselen vertonen en zelfs dood gaan aan het Circo virus waarbij de ouders negatief zijn en blijven. De jongen zijn dan besmet door andere vogels in het bestand. Opmerkelijk is dat zich bij de ouders, ondanks intensief contact, geen ziekteververschijnselen ontwikkelen en dat deze ook geen drager hoeven te worden van het Circovirus.

 

Het is mogelijk om het Circovirus in de omgeving, in het stof , aan te tonen middels een PCR-test. Met zo’n test kan worden aangetoond of er virus-DNA in de omgeving aanwezig is. Dat wil nog niet zeggen dat dat aangetroffen virusmateriaal ook besmettelijk virus is, want het kan gaan om dood virus! Als het besmette stof een belangrijke rol speelt bij de verspreiding van de ziekte, dan zou verwacht mogen worden dat er massaal sprake is van zieke vogels en sterfte. Dat blijkt in de dagelijkse praktijk echter niet het geval te zijn.
We moeten op basis van deskundigheid en met gezond verstand op deze problematiek inspelen en geen paniekverhalen lanceren.

 

Vanzelfsprekend is elke papegaai/parkiet die ziek wordt en dood gaat door PBFD een probleem. Het is extra triest om het mee te maken bij jonge papegaaien/parkieten, die als gezelschapsvogels worden gehouden omdat dergelijke vogels/eigenaren rechtstreeks slachtoffer zijn van de handel en wandel van dierenwinkels/handelaren/kwekers..

 

Hoe besmetting voorkomen?

Problemen voorkomen is altijd het belangrijkste. We kunnen de verspreiding van bijvoorbeeld PBFD vrijwel volledig voorkomen door:

  • Aankoop via een vertrouwd adres, in overleg met een vogeldierenarts.
  • Aankoopcontrole en quarantaine.
  • Vogelvriendelijke huisvesting waarbij vogels, zo vaak mogelijk naar buiten kunnen omdat zonlicht een belangrijke factor is ten aanzien van gezondheid en welzijn.
  • Klimaatbeheersing in binnenverblijven omdat papegaaien/parkieten niet beschouwd moeten worden als winterhard.
  • Verminderen van de stress door het goed omgaan met en het opvoeden van papegaaien waardoor er minder ongezonde stress/onzekerheid is.
  • Overbevolking voorkomen, niet teveel vogels bij elkaar plaatsen.